LUITE KLAVER 1870-1960
vrij
overgenomen uit de Biografie van Luite Klaver van Johan Degewij en Ingeborg
Th. Leijerzapf
; |
|
de
uitvinder
Luite Klaver verdiepte zich jarenlang in de problemen met betrekking tot de kleurenfotografie, waarvoor hij een veel betere oplossing zocht dan die van het "gekleurde beeld". Met deze term gaf hij uiting aan zijn onbevredigde gevoelens over de resultaten van de toen gangbare technieken. In de kelder van 't Oude Spyker op het landgoed Molecaten te Hattem deed hij uitgebreide experimenten die in een aantal vindingen resulteerde. Behalve via zijn octrooien, heeft hij zelf nooit over zijn vindingen gepubliceerd. Met zijn octrooien zocht hij bescherming van zijn ideeën en financiële zekerheid. Over zijn vindingen is in de literatuur alleen gerapporteerd door A.Boer (1929). Deze beschrijft een conferentie waarbij Klaver hem meedeelde dat zijn octrooien zijn geaccepteerd. Boer schrijft verder dat de vindingen voomamelijk over "aftrekbare ontwikkelings papieren " gaan, waarbij Klaver's voomaamste bijdrage de toepassing is van een dunne laag caseïne op het negatiefpapier waarover de lichtgevoelige emulsielaag wordt aangebracht. De belichte emulsie is gemakkelijk droog aftrekbaar en kan dan eenvoudig worden overgebracht op een nieuwe onderlaag. Indertijd gebruikte men velerlei onderlagen, o.a. geschept papier, glas, enzovoort. Het procédé vereenvoudigde de fotografische voorbewerkingen voor halftoon druktechnieken. Er waren destijds zeer hoopvolle vooruitzichten voor de kleurenfotografie: het samenvoegen van de drie basis drukkleuren op glas of papier werd een stuk eenvoudiger. Boer schrijft dat Klaver bezig is met een "buitengewoon ingenieuse camera voor driekleuren fotografie, terwjl deze tevens een ontwerp heeft voor een toestel voor cinematografie in natuurljke kleuren". In het Studie en Documentatie Centrum voor Fotografie van het Leidse
Prentenkabinet zijn negenenveertig kleine, negenendertig middelgrote
en twaalf grote foto's aanwezig, waarvan een tiental in kleur. Er zijn
geen duidelijke aanwijzingen dat de kleurenfoto's gemaakt zijn met zijn
eigen camera's. Hij fotografeerde voomamelijk landschappen met als onderwerpen:
bomen, bloemen, kippen, stier met boer, heide, landwegen en wolken boven
een dorp. Hij gebruikte foto's soms als voorbeeld voor zijn schilderijen,
zoals blijkt uit afb.1 en 2.
aftrekemulsies op papier Er is een zeer uitvoerige correspondentie over Klaver's vindingen op het gebied van driekleuren fotografie. Zijn Duitse Octrooiaanvragen Kl19741 en Kl 26933 zijn echter niet definitief geworden. Wel is er een notariële akte van 10 december 1932 waarin Klaver verslag doet van zijn vindingen met betrekking tot aftrekbare emulsies en dichroïtische kleurenfilters (slotfragment in afb. 3): "Ondergeteekende verklaart gevonden te hebben een werkwijze ter vervaardiging van:afb.3 kleurenfilters en het ontwerp van een kleurenfototoestel
Afb.5 geeft een idee van de wijze waarop de lichtstralen vanaf het objectief L, via het driekleuren filter, bestaande uit twee elkaar kruisende dichroïtische filters, naar de filmvlakken 1,2 en 3 gaan. Klaver schreef hier enthousiast over: "Ik vond toen de mogelijkheid om mijn reflekteerende filters zo te maken dat zij, zonder de doorlaatbaarheid voor doorvallend licht te verminderen, beter reflekteerden".Verder schreef hij : "De bouw der toestellen bleef mij echter nog te gecompliceerd en te duur om meer algemene ingang mogeljk te maken. Vooral de rechthoekig elkaar snijdende filters bleven voor mj een steen des aanstoots".
het principe van Klaver's kleurenfilter In een 9xl2 cm platen doosje in het Prentenkabinet met een door Klaver
geschreven tekst: "Opnamen driekleuren toestel" bevindt zich een
aantal gekleurde glasplaatjes (afb. 7a t/m d) die met grote zekerheid van
de camera van afb. 6 afkomstig zijn. Het gele beeld (d) is enigzins oranje
verkleurd.
afb.6 Luite Klaver's oorspronkelijk fototoestel
Na bestudering van deze opnamen kwamen Gert Koshofer, Klaus Hübner
en Gerhard Bersick tot de volgende conclusies: Klaver's driekleuren filter
(afb.4) splitst inderdaad het licht in de drie basiskleuren rood, groen
en blauw. In afb. 5 hebben wij aangegeven hoe het gele (G) en het purperen
(P) filter de drie hoofdkleuren splitsen die vanaf het objectief (L) komen.
De drie gekleurde glasplaten (afb. 7b t/m d) zijn verkregen nadat de overeenkomstige
zwartwit deelnegatieven hierop zijn gekopieerd. Voor de verdere verwerking
heeft Klaver zeer waarschijnlijk één van de twee volgende
mogelijkheden gebruikt:
Klaver bleef zoeken naar filters met verbeterde absorptie en reflektie. Hij schreef: "Het gelukte mij vliesfilters te maken in een dikte van 1/100 - 2/100 m.m. en ook slaagde ik erin daarop de verhoogde reflektie aan te brengen als beschreven bij mjn eerste model met glasfilters."
een pionier In hoeverre was Klaver zijn tijd vooruit? Dit kunnen wij het beste beoordelen aan de hand van de concurrerende octrooien waar hij omheen moest laveren. Zijn octrooi aanvragen Kl19741 en K126933 werden
niet geaccepteerd omdat het bureau overlap meende te constateren met het
Franse octrooi 433187 (1911) en de Duitse octrooien 274582 (1913) en 526309
(1927).
Op Klaver's tekening (afb. 5) komen ook de glasplaten a1 en a2 voor. De plaat a1 is, vanuit de binnenkomende blauwe lichtstralen gezien, tegengesteld schuingeplaatst aan het purperen filter (P) en a2 is tegengesteld schuingeplaatst aan het gele filter (G). Klaver wilde de optische fouten veroorzaakt door de schuinstelling van een driekleuren filterelement, door de tegengestelde schuinstelling van de corresponderende glasplaat weer (gedeeltelijk) opheffen. Jan van Dijk merkte op dat deze glasplaten anders georiënteerd moeten worden. Deze glasplaten zijn echter niet aanwezig in de camera en er zijn geen gleuven waarin deze geschoven zouden kunnen worden. In de concurrerende octrooien is dit idee van het gebruik van schuingestelde correctie glasplaten niet terug te vinden. Wellicht kwam Klaver zelf op dit idee. Verder opperde Klaus Hübner de mogelijkheid dat deze glasplaten ook grijsfilters zouden kunnen zijn om de belichtingstijden voor de drie zwartwit glasnegatieven gelijk te maken. Klaver was hiermee op een technisch terrein gekomen
waarin hij in de jaren dertig zijn tijd vooruit was. Zonder de nu welbekende
vacuum opdamp technieken is een dergelijk driekleuren filter met de juiste
optische kwaliteiten nauwelijks te realiseren. Zeker zou hij niet in staat
zijn om dit filter met een constante kwaliteit in serieproductie te vervaardigen.
Ondanks alle hoopvolle investeringen zou de opkomst
van de veel eenvoudiger te gebruiken meerlagen emulsies Klaver geen roem
brengen. De belangrijkste procédé's waren het Gasparcolor
procédé (1933) dat tot het Cibachrome procédé
leidde, het Kodachrome procédé (1935) en het Agfacolor procédé
(1936). Deze technieken, die vooral na de oorlog een grote vlucht namen,
deden door hun meer constante kwaliteit en hogere werksnelheid, Klaver's
vindingen volledig vergeten.
|
|||||||||||||
terug naar het eerste deel van Luite Klaver's biografie naar Klaver's home page |